De Leidse filosoof Oudemans werkt gestaag aan een eigenzinnig oevre. Voortbouwend op het denken van Heidegger en de poëzie van Hölderlin stelt hij fundamentele vragen over de natuur, de mens en de filosofie, en probeert hij tot de essentie door te dringen. Centraal in dit boek staat daarbij het besef dat de mens weliswaar denkt over de natuur, maar er tegelijkertijd een uitvloeisel van is. In korte, zwaar geladen alinea’s trekt Oudemans daaruit de consequentie: denken óver moet vervangen worden door denken ín, en dat werk is fascinerend, moeilijk en eenzaam. Van de lezer wordt verwacht dat hij klimmen kan, in ijle lucht, op grote wijsgerige hoogte. De tekst is ingedeeld in korte, door witregels gescheiden alinea’s; voorzien van enkele zwart-witfoto’s, eindnoten met onvertaakde citaten en literatuurverwijzingen en een literatuuropgave. (NBD Biblion recensie)