Een bijna lege kamer in een flat op de zesde verdieping. Het interieur bestaat uit een tafel en twee stoelen. De gordijnen zijn geopend, zonlicht komt door het raam naar binnen. Buiten heerst zondagse rust. Niemand te zien in de straten, de auto’s staan langs het trottoir geparkeerd. In de verte ligt Schiphol. Aan de hemel passeert nu en dan een vliegtuig, dat even de stilte verstoort.
Naar deze kamer zijn ze onderweg, de filosoof en de journalist. De omgeving laten ze op zich inwerken: de overzichtelijke kalmte van de slaapstad, maar ook het contrast met de bedrijvigheid van het nabije Schiphol. Valt in de slaapstad iets te bespeuren van de wereld waarin zij zich bevinden? De huizen zijn er geïsoleerd, tegen de kou, tegen de warmte, tegen het lawaai, tegen Schiphol. Achter de vensters verandert de buitenwereld in een decor.
In gedachten zijn beiden al bij het gesprek dat ze zullen voeren. De filosoof vraagt zich af wat zijn denken te betekenen heeft. Hij weet zich een buitenstaander, denkend en sprekend in een taal die vreemd, soms esoterisch klinkt. Is zijn isolement zijn tekort of geeft het hem de mogelijkheid om iets te onderkennen wat iedereen aangaat, maar iedereen ook te dicht op de huid zit om gemakkelijk aanvaard te worden?
De horizon van Buitenveldert – gesprekken over techniek en mediacultuur (pdf)