De Januskop van wetenschap en dagelijks leven

Rede uitgesproken ter gelegenheid van het 425-jarig bestaan van de Universiteit Leiden [07-06-2000]

Geachte aanwezigen, Vanavond wil ik het met U hebben over een heikel onderwerp, namelijk de verhouding tussen wetenschap en dagelijks leven. De gedachte dat dagelijks leven en wetenschap ver uiteen liggen, zelfs gespleten zijn, ligt voor de hand. Wie in de wetenschap wordt ingewijd wordt een burger van twee werelden. Iedere arts maakt een vertaalslag van zijn medisch inzicht naar de wereld van zijn patiënt, en hij merkt hoe verdeeld hij is wanneer hij zelf ziek wordt. Astronomen nemen na bestudering van de zonnecorona een zonnebad. Het electronenbombardement in een televisiebuis is een nieuwslezer. H2O is badwater. Nog wat extremer: De wetenschappelijke mens spreekt sinds Galilei vanuit een archimedisch punt buiten de aarde. Tegelijk maken de uit de wetenschap voortvloeiende bevolkingsgroei en de daarmee gepaard gaande energie- behoefte en bewapening duidelijk dat aan de gebondenheid aan de eindige aarde niet te ontsnappen valt.

Waarom is dit vanzelfsprekende onderwerp heikel? Omdat het vraagstuk van wetenschap en alledaagsheid er wetenschappelijk gezien niet is, terwijl het er toch is. Max Planck verwoordde het standpunt van de wetenschap: alleen wat meetbaar is is werkelijk. Wat buiten de wetenschap valt is emotie, mystiek of kletskoek. Vincent Icke was er op 29 april in NRC-Handelsblad duidelijk over. Alleen vrijgestelden die zelf niet voor hun voedsel of onderdak hoeven te zorgen wagen het met de waarheid te spotten. Toch blijft de kloof tussen wetenschap en alledag, ook als die wetenschappelijk gezien niet bestaat. Het heikele zit hierin dat niet duidelijk is hoe die kloof besproken kan worden zonder emotioneel of mystiek te leuteren.

De Januskop van wetenschap en dagelijks leven (pdf)

De horizon van Buitenveldert – gesprekken over techniek en mediacultuur

Een bijna lege kamer in een flat op de zesde verdieping. Het interieur bestaat uit een tafel en twee stoelen. De gordijnen zijn geopend, zonlicht komt door het raam naar binnen. Buiten heerst zondagse rust. Niemand te zien in de straten, de auto’s staan langs het trottoir geparkeerd. In de verte ligt Schiphol. Aan de hemel passeert nu en dan een vliegtuig, dat even de stilte verstoort.

Naar deze kamer zijn ze onderweg, de filosoof en de journalist. De omgeving laten ze op zich inwerken: de overzichtelijke kalmte van de slaapstad, maar ook het contrast met de bedrijvigheid van het nabije Schiphol. Valt in de slaapstad iets te bespeuren van de wereld waarin zij zich bevinden? De huizen zijn er geïsoleerd, tegen de kou, tegen de warmte, tegen het lawaai, tegen Schiphol. Achter de vensters verandert de buitenwereld in een decor.

In gedachten zijn beiden al bij het gesprek dat ze zullen voeren. De filosoof vraagt zich af wat zijn denken te betekenen heeft. Hij weet zich een buitenstaander, denkend en sprekend in een taal die vreemd, soms esoterisch klinkt. Is zijn isolement zijn tekort of geeft het hem de mogelijkheid om iets te onderkennen wat iedereen aangaat, maar iedereen ook te dicht op de huid zit om gemakkelijk aanvaard te worden?

De horizon van Buitenveldert – gesprekken over techniek en mediacultuur (pdf)

The Man of the Crowd

“This old man,” I said at length, “is the type and the genius of deep crime. He refuses to be alone. He is the man of the crowd. It will be in vain to follow; for I shall learn no more of him, nor of his deeds. The worst heart of the world is a grosser book than the ‘Hortulus Animae,’ and perhaps it is but one of the great mercies of God that ‘er lasst sich nicht lesen’.”
Edgar Allan Poe, The Man of the Crowd.

Ik stap in mijn auto en zoek mijn weg langs het netwerk van snelwegen dat mijn continent omspant. De einder lokt. Ik accelereer. De weg verglijdt obstakelloos. Mijn auto berijdt niet alleen de snelweg: hij baant zich via het dashboard een weg naar mij als bestuurder, hij informeert mij omtrent zijn toestand. Via de radionetwerken ben ik omgeven van informatie over de stand van het verkeer. Ik kan alleen met de grootst mogelijke snelheid onderweg zijn wanneer het netwerk van snelwegen als door een schaduw is verdubbeld door het netwerk van de communicatie. Een ogenblik ben ik sprakeloos. Ik zou niet weten hoe ik de evenwijdigheid van de netwerken van snelwegen en van de communicatiekanalen ter sprake zou moeten brengen. De taal die ik daarvoor zou gebruiken is immers zelf weer communicatieinstrument.

Wanneer ik al getroffen zou raken door de gelijktijdigheid van de versnelling van het vervoer van goederen en van boodschappen, wanneer ik zou merken dat dezelfde versnelling in het geding is in de uitdaging tot beheersing, de machinatie, en in de communicatie, dan nog zou ik niet weten wat ik met die parallellie aanmoet.

Lees verder: The Man of the Crowd (pdf)

Heidegger: Reading against the Grain

Reading Heidegger’s work is im-possible. This work is a challenge to interpretation, assimilation, mimetic reproduction. At the same time it resists every rapprochement, not however for being mysterious or profound.

This resistance has its own formal nature, as it in no way obstructs the literary and philosophical assimilation of Heidegger’s thought. No passages in Heidegger’s work can be pointed out that oppose the literature on Heidegger, or that are overlooked by this literature. Yet the entire Heidegger-literature bypasses Heidegger in a specific way. When this happens, this literature is against Heidegger. No matter how multifaceted and correct the interpretations of Heidegger may be, they still leave “something” untouched through their way of asking. This “something” cannot be indicated in any specific regard. A curious indifference encircling the Heidegger-literature manifests itself.

Heidegger: Reading Against the Grain (pdf)

De nooit ondergaande zon

Als insecten door een lamp worden het alledaagse leven, de poëzie en de hedendaagse wijsbegeerte aangetrokken door het beeld van de ondergaande zon, de zon die ten prooi dreigt te vallen aan de verduistering ervan in de copernicaanse wending.

De common sense en de hermeneutici houden vast aan de dagelijkse ervaring van de ondergaande zon, in een poging deze te behoeden voor de definitieve ondergang. Ook het poëtisch-literair bedrijf wordt vastgehouden in de beleving van een zon die al was ondergegaan voor hij als poëtisch beeld in de circulatie gebracht werd. De ondergang van de alledaagse, poëtische en metafysische zon is een eclips, teweeggebracht door het onbarmhartige licht van de nooit ondergaande zon van de natuurwetenschappelijke wijze van denken en ervaren. De vraag luidt: welke is de zin van dit gebeuren?

De nooit ondergaande zon (pdf)

Afscheid

Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Leiden op 12 juni 1992

Het woord inauguratie is een van de woorden die wijzen naar de grond waaruit de universiteit als academie voortspruit. Wat heeft dit grondwoord te zeggen? Vooreerst: dat een inauguratie een overgang is die invoert in de universitas, de eenheid der faculteiten, die haar richting verkrijgt uit een verenigende idee. De vraag is ook: hoe spreekt een grondwoord als inauguratie? De woorden die de universiteit heden ten dage dragen hebben twee gezichten. Ze houden de academie in stand. Maar ze spreken en passant, in het voorbijgaan. De woorden academie, universiteit, college, decaan, inauguratie spreken, maar ze spreken op verstorven wijze. Het zijn afscheidswoorden.

Waaraan herinnert het woord inauguratie op verstorven wijze? Aan een inwijding, de penetratie van en inlijving in een corpus waartoe tot dan toe de toegang ontzegd was. De noviet overschreed een drempel, en nam daarmee afscheid van zijn oude gedaante.

Afscheid (pdf)