Eigen taal eerst

Lezing gehouden tijdens het symposium ‘Eigen taal eerst’ [20-09-2002]

Het valt niet mee om over taal iets zinnigs te zeggen. Zij ligt nooit als object van onderzoek tegenover je. Je moet in je beschrijving datgene gebruiken wat je wilt onderzoeken. De taal is medium en object tegelijkertijd. Zij bevindt zich zowel aan de subject- als aan de objectzijde – en ook ertussenin. Spreken over taal is circulair. In dit artikel kan ik over taal geen uitspraken doen. Wat nu?

Toch sta ik niet helemaal met mijn mond vol tanden. Ik kan weliswaar geen mededelingen doen over taal, toch valt er wat te zeggen. De taal is namelijk geen monoliet. Zij is inwendig verdeeld. De ene kant ervan kan in gesprek komen met de andere. Daarbij zal ik mij bescheidenlijk als gespreksleider opstellen.

Deze inwendige verdeeldheid kun je hieraan merken dat de taal op twee manieren je eigen taal is, of niet.
Enerzijds is zij een verkeersmiddel – een communicatie-instrument of -medium. Mensen beschouwen deze taal als die van henzelf wanneer ze menen dit instrument zelf te hanteren in overeenstemming met hun doeleinden. Je kunt van je eigen taal gebruik maken wanneer je boodschappen kunt doen, je kinderen in toom kunt houden, een televisieprogramma kunt volgen of een tentamen kunt maken.
Anderzijds is de taal iets heel anders – wat met het hanteren van een communicatiemiddel weinig te maken heeft. Behalve verkeersmiddel is de taal ook het element waarin je geboren bent, je moeders taal.
Ook die is je eigen taal, maar niet omdat je die zelf weet te hanteren. Je moeders taal is van jezelf omdat je die met de paplepel ingegoten hebt gekregen. Zij is niet je instrument of je eigendom, maar de oorsprong van je identiteit.

Eigen taal eerst (pdf)

Terrorisme en ‘het einde van de geschiedenis’

Lezing voor de historische studievereniging te Leiden [21-11-2001]

Het is niet eenvoudig om de gedachte dat de geschiedenis ten einde is goed onder woorden te brengen. Zij houdt niet de voorspelling in dat er geen historische opeenvolgingen meer plaatsvinden. Dat er feiten en data blijven voorkomen sluit het einde van de geschiedenis niet uit. Wat kan dat betekenen?

De these dat de geschiedenis ten einde is vind je vooral bij Duitse filosofen sinds Hegel – bij Hegel zelf, bij Marx en bij Nietzsche. De laatste verdediger van deze gedachte is evenwel een Amerikaan – Francis Fukuyama die in 1992 het boek The End of History and the Last Man publiceerde. Al deze denkers gaan ervan uit dat de geschiedenis iets anders is dan een opeenvolging van gebeurtenissen, omdat ze een bepaalde lijn of betekenis heeft. De geschiedenis kent volgens hen een ontwikkeling, en elke fase daarbinnen ontstaat door het optreden van contradicties of vervreemdingen in eerdere fasen. Zo zal een agrarisch georganiseerde samenleving die verstedelijkt raakt in contradicties terechtkomen en nieuwe wegen van zelfverwerkelijking moeten zoeken.

Terrorisme en ‘het einde van de geschiedenis’ (pdf)

Een aankomend studente in de wijsbegeerte klopt aan bij de decaan

Protocol van een intakegesprek

> Heb je enig vermoeden van wat je in de studie wijsbegeerte te wachten staat?
>> Op school heb ik geleerd dat het woord ‘filosofie’ betekent: liefde voor de wijsheid. Nu is mijn leven tot nu toe nogal liefdeloos uitgevallen. En wat is een mooiere betiteling dan wijze vrouw?
> Hier moet ik gelet op mijn functie meteen waarschuwend optreden. Heb je een flauw benul wat deze woorden in een Leidse academische omgeving te betekenen hebben?
>> Eigenlijk niet. Ik zou zeggen: wijsbegeerte behoort tot het universitair curriculum. Ik ga een behoorlijke portie collegegeld betalen. Dus neem ik aan dat ik, als de kurk waarop Uw onderneming drijft, waar voor mijn geld zal krijgen.
> De eindtermen van het doctoraal in de wijsbegeerte zijn ondubbelzinnig vastgelegd. De universitaire studie is vandaag de dag niet alleen de voorbereiding op een academische carrière, maar bovenal op een maatschappelijke positie. Je leert in je studie diverse praktische vaardigheden, zoals het vermogen om teksten analytisch te lezen, om zelfstandig een gedachtegang te ontwikkelen, en om inconsistente argumentaties te ontzenuwen.
>> Zulke vaardigheden lijken me niet kenmerkend voor de filosofie. Die zou ik ook via een studie in de Boeddhologie of het spijkerschrift kunnen ontwikkelen.

Een aankomend studente in de wijsbegeerte klopt aan bij de decaan (pdf)

Een archeologische identiteitscrisis?

De teloorgang van de theoretische en de filosofische archeologie

Het vertrek van Piet van de Velde is tevens het afscheid van de Leidse theoretische archeologie. Blijkbaar kan de archeologie het vandaag de dag probleemloos zonder theoretische overdenking stellen. Dat zij geen filosofie nodig heeft is evident. Van de filosofische archeologie hoeft geen afscheid genomen te worden, want die is er nooit geweest. Vanwaar deze a-theoretische en a-filosofische houding, die je niet alleen bij de archeologie, maar ook bij andere menswetenschappen zoals de psychologie tegenkomt – en niet alleen in Leiden?

Om deze vraag te beantwoorden is het eerst zaak om te kijken naar datgene waarop een theoretisch archeoloog en een archeologisch geïnteresseerd filosoof zouden kunnen wijzen. In elk geval delen ze het vermoeden dat beginnen met een wetenschap als de archeologie monnikenwerk is, waarin de beginnende archeoloog een ascese ondergaat. Een beginnend archeoloog moet wetenschappelijk worden, dus hij moet zich onthouden van zijn dromen, bij voorbeeld om in een heldenrol het verleden naar de eigen hand te zetten door als Schliemann maskers van Agamemnon op te graven. De wetenschappelijke ascese houdt in eerste instantie in: zorgen voor heldere, welomschreven identiteiten van de te verklaren of beschrijven zaken, en vermijden van alle vermenging tussen de identiteiten van die zaken. De wetenschap heeft, zoals Descartes zegt, te maken met woorden en zaken die helder en ondubbelzinnig (clair et distinct) zijn. Daarom moeten wetenschappelijke beschrijvingen theoretisch ingekaderd, toetsbaar en controleerbaar zijn.

Een archeologische identiteitscrisis (pdf)

Kunst als Wille zur Macht

(herziene versie: september 2003) Voordracht voor het internationale Nietzsche-symposium [6-8 juli 2000 – Halle]

Wenn ich heute den Versuch wage, im Umkreis von Nietzsches Also sprach Zarathustra das Wort zu nehmen, ist mir eines wohl bekannt: Nietzsche selbst hat schwerwiegende Bedenken gegen ein solches Ansinnen geäußert. Unter dem Titel Warum ich so gute Bücher schreibe berührt Nietzsche in Ecce homo die Frage nach einem möglichen Verständnis seiner Schriften. Im selben Abschnitt wird deutlich, was mir als Leser seines Zarathustra zugemutet wird: Sechs Sätze daraus verstanden zu haben, so Nietzsche, das hieße, sie wahrlich erlebt zu haben. Ein solches Erleben sei mir jedoch erst dann möglich, wenn ich auf eine höhere Stufe als die des modernen Menschen hinaufgehoben wäre. Mir kommen Zweifel, ob ich diesem Anspruch genüge. Hier stellt sich die Frage nach meiner eigenen Identität als Leser Nietzsches.

Nietzsche hatte nie den Wunsch verspürt, von den Modernen, die ihm zur Genüge bekannt waren, gelesen zu werden. Unter diesen Umständen ist es mir nicht möglich, unmittelbar interpretierend auf den Zarathustra loszugehen. Vielmehr nötigt mich eine Auseinandersetzung mit dem Text dazu, mich selbst ins Spiel zu bringen, indem ich meine eigene Identität einbeziehe. Für mich als modernen oder – in Nietzsches Worten – letzten Menschen liegt im Zarathustra der Anspruch einer Verwandlung meines eigenen menschlichen Wesens.

Lees verder: Kunst als WzM-sept2003 (pdf)