Lezing gehouden tijdens het symposium ‘Eigen taal eerst’ [20-09-2002]
Het valt niet mee om over taal iets zinnigs te zeggen. Zij ligt nooit als object van onderzoek tegenover je. Je moet in je beschrijving datgene gebruiken wat je wilt onderzoeken. De taal is medium en object tegelijkertijd. Zij bevindt zich zowel aan de subject- als aan de objectzijde – en ook ertussenin. Spreken over taal is circulair. In dit artikel kan ik over taal geen uitspraken doen. Wat nu?
Toch sta ik niet helemaal met mijn mond vol tanden. Ik kan weliswaar geen mededelingen doen over taal, toch valt er wat te zeggen. De taal is namelijk geen monoliet. Zij is inwendig verdeeld. De ene kant ervan kan in gesprek komen met de andere. Daarbij zal ik mij bescheidenlijk als gespreksleider opstellen.
Deze inwendige verdeeldheid kun je hieraan merken dat de taal op twee manieren je eigen taal is, of niet.
Enerzijds is zij een verkeersmiddel – een communicatie-instrument of -medium. Mensen beschouwen deze taal als die van henzelf wanneer ze menen dit instrument zelf te hanteren in overeenstemming met hun doeleinden. Je kunt van je eigen taal gebruik maken wanneer je boodschappen kunt doen, je kinderen in toom kunt houden, een televisieprogramma kunt volgen of een tentamen kunt maken.
Anderzijds is de taal iets heel anders – wat met het hanteren van een communicatiemiddel weinig te maken heeft. Behalve verkeersmiddel is de taal ook het element waarin je geboren bent, je moeders taal.
Ook die is je eigen taal, maar niet omdat je die zelf weet te hanteren. Je moeders taal is van jezelf omdat je die met de paplepel ingegoten hebt gekregen. Zij is niet je instrument of je eigendom, maar de oorsprong van je identiteit.